ADHD! Narcisme! Borderline! Angststoornis! Depressie! Zo maar een paar diagnoses uit de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders). Halverwege 2013 kwam de nieuwe Nederlandse versie 5.0 op de markt. Het is hét handboek voor de psychiatrie en van oorsprong bedoeld om psychiaters een gemeenschappelijke taal te geven en psychische aandoeningen te classificeren.
Met de komst van de DSM 5 is de kans op een diagnose alleen maar toegenomen. Voor sommige diagnoses zijn minder criteria nodig om van toepassing te worden verklaard en er zijn aan aantal stoornissen bijgekomen. Maar wat betekent het voor de persoon als zo’n diagnose wordt gesteld?
Het labelen van gevoelens en gedrag kan voor degene die het betreft in eerste instantie een opluchting betekenen. Ik herinner mij een jonge vrouw die ik coachte aan wie aanvankelijk de diagnose manisch depressief was toegekend. Op een dag kwam ze blij en vrolijk binnen. Na jaren te zijn bestempeld als bipolair had een nieuwe psychiater haar diagnose veranderd in ADHD. Ze was blij omdat deze diagnose minder ernstig leek, algemeen meer geaccepteerd was en in die tijd zelfs bijna hip. De nieuwe diagnose maakte van haar een ander mens… Twee weken later sprak ik haar weer en was er niets meer over van haar aanvankelijke blijdschap. Want nog steeds kon ze als ze opgewekt en geïnspireerd was de mooiste maar soms ook domme dingen doen waarna zij zichzelf genadeloos veroordeelde en zich even beroerd voelde als voorheen. Daar had het nieuwe etiket niets aan veranderd.
Zelf heb ik altijd lichte huiver gevoeld bij de DMS. Ja natuurlijk, als classificatiesysteem is het geweldig maar het gevaar schuilt in de stigmatisering waarmee het gepaard kan gaan. Tijdens mijn studie volgde ik bij een psychiater het vak Psychopathologie. De docent, een psychiater, leidde de eerste werkgroepbijeenkomst in met de mededeling dat hij graag aan het einde van de avond feedback van ons wilde hebben. In de pauze bespraken mijn medestudenten en ik de eerste helft van de samenkomst die nogal chaotisch was verlopen. Bij aanvang van de tweede helft vroeg de docent hoe wij het gedeelte voor de pauze hadden ervaren. Ik verwoordde wat wij in de pauze hadden besproken en dat we moeite hadden met het vinden van en structuur. “Jij bent neurotisch”, kraaide de man en nog een heleboel meer. Mijn behoefte aan structuur kwam volgens hem voort uit angst en duidde op een neurotische aandoening. Ik was verbijsterd en zweeg. Van jonge vrouw met een groot arsenaal aan gevoelens, gedachten en gedragingen was ik gereduceerd tot een neuroot. En ook al is dat geen formele diagnose zo voelde het op dat moment wel. Ook mijn medestudenten hielden zich stil. Wellicht uit angst om ook dit etiket opgeplakt te krijgen dan wel uit schrik dat zij verkeerden in het gezelschap van een psychiatrische patiënt. Want ook dat is wat een diagnose (onterecht) met je doet. Je bent niet langer een mens met een ziekte of een stoornis maar je wordt die stoornis. En als je het zelf niet zo ervaart zullen anderen je zo gaan zien.
Achteraf gezien had ik de man een narcistische persoonlijkheidsstoornis voor de voeten kunnen werpen maar ja, het was pas de eerste bijeenkomst hè?;-)